Roel Jennissen, eerste auteur van het WRR-rapport ‘De nieuwe verscheidenheid’ (2018), gaf op Sociale Vraagstukken recent antwoord op enkele kritiekpunten op het rapport. Hij herhaalde vervolgens – ‘het is niet anders’ – de conclusie dat meer etnische diversiteit in de buurt samenhangt met minder sociale cohesie.
De discussie over alternatieve verklaringen en mechanismen gaat voorbij aan meer fundamentele vragen: hoe wordt in het WRR-rapport de ‘sociale cohesie’ gemeten? En hoe moet dan het verband tussen diversiteit en sociale cohesie worden geïnterpreteerd?
Vaag concept
Deze basale vragen moeten bij elk onderzoek worden gesteld. Zeker wanneer onderzoekers een wat afwijkende invulling geven van een toch al vaag concept zoals ‘sociale cohesie’. Het concept kent vele definities. Volgens de WRR komt het neer op ‘wat een gemeenschap bij elkaar houdt en het vermogen van burgers om samen te leven en samen te werken’.
Het onderzoek onderscheidt drie aspecten van sociale cohesie. Allereerst ervaren sociale cohesie, waarmee de onderzoekers bestaand onderzoek volgen. Zij voegen daaraan twee nieuwe aspecten toe: thuisgevoel en sociale veiligheid.
Sociale veiligheid
Laat ik beginnen met het aspect van sociale cohesie dat bij mij de meeste vragen oproept: sociale veiligheid. De veronderstelling van de WRR is ‘dat door de aanwezigheid van personen met sterk verschillende migrantenachtergronden de sociale controle in een woonomgeving vermindert’. Het is evident dat sociale cohesie – enige vorm van binding tussen buurtbewoners – essentieel is voor de uitoefening van informele sociale controle en daarmee relevant is voor sociale veiligheid.
In het WRR-rapport wordt echter geen sociale controle gemeten maar het veiligheidsgevoel in buurten en de individuele kans op geregistreerd daderschap in op gemeentelijk niveau. Dat zegt natuurlijk niets over wat er in buurten gebeurt.
Bovendien wordt informele sociale controle niet of nauwelijks op gemeentelijk niveau uitgeoefend, waardoor de link met sociale cohesie uit het zicht raakt. Het is aannemelijker dat het verband tussen gemeentelijke diversiteit en geregistreerd daderschap wordt verklaard door variatie in controle door formele handhavers. Maar dat wordt door de WRR-onderzoekers niet gemeten.
Veiligheidsgevoel
De WRR-onderzoekers kunnen wél constateren dat er een verband is tussen diversiteit en het veiligheidsgevoel van mensen in buurten – ook interessant – maar sociale cohesie of informele controle zit daar niet noodzakelijk als mechanisme tussen. Veiligheidsgevoel is afhankelijk van talloze sociale processen, waarvan sociale controle er mogelijk één is. Het is alsof je op basis van hoofdpijn vaststelt dat iemand een hersentumor heeft omdat hoofdpijn een symptoom kan zijn van een hersentumor, terwijl je weet dat hoofdpijn talloze oorzaken kan hebben.
Zo wordt veiligheidsbeleving ook beïnvloed door beeldvorming over criminaliteit in media en politiek. Die beeldvorming is onlosmakelijk verbonden met diversiteit – denk aan thema’s als probleemwijken, asielzoekers, radicalisering, en zakkenrollende bendes. De onderzoekers stippen dit aan, maar de consequenties hiervan voor de interpretatie van het gevonden verband worden niet doordacht.
Oordelen over diversiteit
Diversiteit kan sociale omgang praktisch moeilijker maken, bijvoorbeeld door taalbarrières en waardeverschillen. Maar diversiteit op zich roept bij mensen ook ideeën en gevoelens op. Dat gegeven is belangrijk als we kijken naar de twee andere aspecten van sociale cohesie die door de WRR-onderzoekers zijn gemeten: het ‘thuisgevoel’ en het oordeel over sociale cohesie in de buurt. Deze aspecten zijn gemeten aan de hand van stellingen zoals ‘Ik ben tevreden over de bevolkingssamenstelling in de buurt’ en ‘De mensen in de buurt gaan op een prettige manier met elkaar om’.
De antwoorden op zulke stellingen reflecteren niet per se de werkelijke sociale cohesie. De WRR-onderzoekers leveren hiervan zelf een mooi voorbeeld wanneer zij spreken over ‘happy diversity‘ in ‘welvarende, hippe wijken’. De onderzoekers benadrukken voortdurend dat het negatieve effect van diversiteit een ‘puur diversiteitseffect’ is, los van de sociaaleconomische buurtsamenstelling. Maar als diversiteit ‘zelfs’ in welvarende wijken samenhangt met minder cohesie, waarom benoemen de onderzoekers de diversiteit daar dan ineens als ‘happy’?
Hier lijkt een aanname over ‘hippe wijken’ door te schemeren: dat mensen daar ondanks de diversiteit wel prima zullen samenleven. Ideeën en (voor)oordelen over diversiteit kunnen doorsijpelen in wat mensen zeggen over thuisgevoel en de sociale cohesie in hun buurt.
Actieve cohesie
Het is ook niet ondenkbaar dat in diverse buurten sociale banden lastiger te zien zijn, bijvoorbeeld doordat mensen allerlei aannames doen over mensen die ‘anders’ zijn of dat mensen de contacten in homogenere buurten overschatten. In mijn eigen onderzoek naar contacten in de buurt zag ik dat mensen in een etnisch diverse buurt negatiever spraken over buurtcontacten dan in een etnisch homogene buurt, maar dat het voor het aantal daadwerkelijke burencontacten en de intensiteit van het contact geen gevolgen had. In etnisch homogene buurten zien mensen bovendien weer andere sociale scheidslijnen. Oordelen en activiteiten komen niet altijd overeen.
Dat is een belangrijk gegeven, want in het WRR-onderzoek worden de daadwerkelijke interacties tussen buurtgenoten niet gemeten. Diversiteit houdt ook geen verband met burgerparticipatie, aldus ander onderzoek waar het rapport naar verwijst. Dus wat komen we nu precies te weten over het samenleven in diverse buurten?
Het WRR-onderzoek laat zien dat mensen negatiever oordelen over buurtcohesie, maar in de ‘actieve’ sociale cohesie krijgen we geen inzicht. Als er geen eenduidig verband is tussen oordelen over cohesie en actieve cohesie, dan is het mogelijk dat mensen in diverse buurten ondanks hun negatievere oordelen toch prima samenleven. Dat is wat nog onderzocht moet worden.
Open voor interpretatie
Roel Jennissen suggereert in zijn weerwoord dat het WRR-rapport zoveel kritiek kreeg omdat critici bevooroordeeld zouden zijn: ‘Zoals automonteurs houden van auto’s, zo houden migratiewetenschappers van migratie en migranten’. Die suggestie zet de kritiek in een kwaad daglicht. Zoals automonteurs houden van auto’s repareren, zo willen sociale wetenschappers door kritisch meedenken over onderzoek toewerken naar een beter begrip van sociale fenomenen.
Vooral conceptuele vernieuwingen moeten kritisch worden bezien. Want wat weten we nu precies op basis van dit onderzoek? Mensen in meer diverse buurten voelen zich onveiliger en minder thuis, maar of en wat dat te maken heeft met sociale cohesie is open voor interpretatie. Mensen oordelen negatiever over de sociale cohesie, maar wat dat zegt over daadwerkelijk samenleven is onduidelijk.
Kortom, de stelling dat ‘het nu eenmaal zo is’ dat samenleven in diverse buurten moeilijker is, is voorbarig.
Gwen van Eijk is criminoloog en stadssocioloog, als universitair docent verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Foto: Karen Eliot (Flickr Creative Commons)